zaterdag 12 juni 2010

Kaapstad; Zuid-Afrika

Kilometerstand 264.791 (28.257 kilometer gereden)

Vrijdag 11 juni 15:00 (een uur voor het begin van de openingswedstrijd van het WK) rijden we na een week oponthoud in Springbok, Kaapstad binnen. Het is een beetje onwerkelijk. De stad is volledig in geel gehuld en overal schallen de vuvuzela's.

woensdag 9 juni 2010

Springbok; Zuid-Afrika

Kilometerstand 264.029 (27.495 km gereden)

Na Hwange National Park rijden we gewapend met slechts kaart en Lonely Planet, nu de GPS is gestolen, zowaar in één keer naar Victoria Falls. Een beetje valsspelen is het wel. In Zimbabwe is de bewegwijzering namelijk prima. Dit had ons niet eerder moeten gebeuren, grote kans dat we dan in hele andere oorden terecht waren gekomen. In Victoria Falls worden we overladen met toeristen. Ongelooflijk zoveel witte mensen bij elkaar. Het is even wennen en we zijn in één klap weer toerist in een echte vakantiebestemming. Pizza’s, souvenirverkopers, bananen pannenkoeken, zwembaden, toerorganisaties, barhangers en patat. Op de camping vinden we onze Zwitserse vrienden Lorenz en Michelle, die we voor het laatst in Nairobi troffen en met wie we de volgende dag naar Botswana zullen rijden.

In het dorpje Victoria Falls waait af en toe een wolkje regen voorbij. Geen echte regen, maar nevel van de waterval een paar kilometer verderop. Een oorverdovend geraas klinkt als we bij de waterval gaan kijken en kletsnatte toeristen komen ons tegemoet. Stoer als we zijn denken we geen regenjas nodig te hebben en lopen in onze spijkerbroek, shirt en gympen naar het eerste uitzichtpunt. Het is duidelijk het eind van de regentijd. Er is zo veel water dat de waterval bijna niet is te zien door de opspattende wolken nevel. Prachtige Regenbogen vormen zich hierboven. Hoe dichter we bij de hoofdwaterval komen, hoe harder het gaat regen en op het laatst is het net of we onder de douche staan. Soppend lopen we nog een uur rond en proberen tussen de regenvlagen door nog een foto te schieten.

De volgende dag door naar Botswana, waar we naar Chobe National Park gaan. Voor het eerst tijdens de reis hebben we “problemen” met een grensovergang. De douanebeambte die het paspoort van de auto moet stempelen en ons voorziet van een verzekering en wegenbelastingaanslag rekent voor verschillende mensen verschillende prijzen en is niet erg vrolijk (op zijn zachts gezegd). We moeten in de nationale munteenheid betalen en als we in een ander munteenheid willen betalen wordt er een belachelijke koers gerekend. Hierop besluiten Arjan en Lorenz naar het eerst volgende dorp te rijden om te pinnen. Met dit geld betalen we de beambte, doen nog wat suggesties in de ideeënbus en lachen vriendelijk als we de grenspost verlaten. In het dorp waar Arjan en Lorenz geld haalde gaan we nog even boodschappen doen. Er is een Spar en als we binnenlopen klapt de onderkaak op de grond. Schap na schap gevuld met potjes, flesjes, pakjes en zakjes, eten, schoonmaakmiddelen en zelfs dierenvoer. De koelkasten zijn gevuld met tig soorten kaas, vlees en yoghurt en er is zelfs ijs!!!! We vullen ons mandje alsof we bij de Appie lopen en gaan richting Chobe National Park, waar we twee dagen zullen kamperen.

Als we het park binnenrijden worden we bijna overlopen door de olifanten. Overal waar we kijken lopen beesten. Het is bijna of we door een dierentuin rijden. Onze kampeerplek bevindt zich aan de waterkant van de Chobe rivier en men zegt dat er krokodillen in zwemmen. Als we die avond om ons kampvuurtje zitten komen we erachter dat dit geen broodje aap verhaal is. Oogjes poppen op uit het water en houden ons nauwlettend in de gaten en wij hen. Ook worden we in de gaten gehouden door bavianen die in de bomen om ons heen zitten. De volgende morgen horen we van ervaren Chobe kampeerders dat je na zonsondergang niet meer lopend naar het toiletgebouw moet gaan omdat er naast krokodillen ook nijlpaarden en hyena’s over het terrein lopen. Slik…… leuk dat wild kamperen, maar waar zijn die hekken??? En wij maar denken dat die Zuid-Afrikanen te lui zijn om naar het toiletgebouw te lopen en daarom de auto nemen…..

Na twee nachten kamperen in Chobe gaan we door naar Savuti waar onze Zwitserse vrienden ook al een reservering voor hebben gemaakt. Onderweg zien we niet zo veel beesten meer, maar als we na het eten rond het vuur aan een kopje thee zitten worden we vanuit de bosjes begroet door een meters hoge olifant en een groep honingdassen. In de verte horen we de hyena’s en we hebben gehoord dat er leeuwen rondlopen. Als we de auto in willen kruipen wordt de olifant nieuwsgierig en komt even een kijkje nemen op de kampeerplek. Op nog geen 10 meter afstand komt de kolos voorbij. Verstijft kijken we hoe hij langsloopt om een eindje verder weer in de bosjes te verdwijnen.
Als we de volgende ochtend vroeg wakker worden horen we in de verte de leeuwen brullen en eenmaal uit de auto zien we grote leeuwenpoten in het zand. Hoewel we de gordijntjes expres niet hadden opgehangen hebben we ze niet gezien, tot groot ongeloof van de campingbeheerder, die ons verteld dat ze rond een uur of zes over de camping zijn gekomen.

Terug in de bewoonde wereld verblijven we twee nachten in Maun. Daar worden we door de Zwitsers getrakteerd op een rondvlucht boven de Okavangodelta. Adembenemend en wederom met geen pen te beschrijven.
Dan is het tijd om ieders weegs te gaan. Wij rijden naar het noorden waar volgens de Lonely Planet een leuke camping moeten zijn onderweg naar de grens met Namibië; de Swampstop in Sepupa. Dit blijkt een wel erg letterlijke benaming voor de camping. Als we in het donker de bewegwijzering volgen eindigt de weg opeens en zien we alleen nog water voor ons. Er liggen twee bootjes aan de waterkant, maar de camping is in geen velden of wegen te bekennen. Later in het dorp horen we dat de camping is gesloten, of liever gezegd ondergelopen is. Bij gebrek aan hotel mogen we die nacht met de auto bij iemand in de tuin staan. De volgende ochtend staan we vroeg op en steken over naar Namibië. De kleinste en snelste grensovergang.

We voelden het al een beetje in Botswana, maar in Namibië wordt het nog duidelijker. We zijn Afrika eigenlijk al uit. Geen dorpjes meer, geen groente en fruit meer op de markt, geen markt, geen mensen meer langs de weg en geen zwaaiende kindertjes. Het heeft zijn voordelen dat de wegen voorzien zijn van een prachtige laag zwart asfalt en dat alles in de winkels te verkrijgen is, maar er gaat een groot deel van de charme van het reizen door Afrika verloren.

Bij de poorten van Etosha national Park staat een Nederlander met een fiets te wachtten op iemand die hem mee wil nemen het park in. Hij blijkt er al een uur of vier te staan. We hebben nog wel een gaatje en binden de fiets op het dak en schuiven Ente achter in de auto tussen het drogende wasgoed. In Etosha zien we ‘s avonds onze eerste neushoorns. Wat een aparte beesten zijn dat. Ze produceren een geluid dat lijkt op een storende tv of radio en een grommende beer.
Eind mei nadert en het wordt tijd dat we gaan nadenken over de terugreis. We boeken met wat moeite een ticket naar huis voor 23 juni; kaartjes voor Nederland Kameroen, dat gespeeld wordt oop 24 juni in Kaapstad zijn niet meer te krijgen en een ticket voor het weekend is twee keer zo duur, dus zullen we de wedstrijd thuis vanaf onze eigen de bank zien.
Via de Skeletoncoast rijden we naar Swakopmund. Onderweg stoppen we in Cape Cross bij de zeehondjes. Leny ‘t Hart zou er jaloers van worden, maar wat stinken die beesten zeg. In Swakopmund is het koud en guur, het dorp is uitgestorven en we wanen ons in Zeeuwse badplaats of een ander klein Duits dorp in de winter. In Swakopmund kunnen we de GPS vervangen en zijn eigenlijk wel weer klaar om echt op pad te gaan.
Via Windhoek (waar we de GPS, die denkt dat we in Amerika zijn, omruilen) rijden we naar de Sosusvlei waar we Big Daddy (een enorme zandduin) beklimmen en waar we onze eerste lekke band hebben. Daarna door naar Fish River Canyon , waar de geplakte band vlam vat en als verloren beschouwd moet worden. Ook zien we dat de auto niet helmaal recht staat. Na wat speurwerk komen we erachter dat er wederom een bladveer is gebroken. Dit keer een hoofdblad en het is eigenlijk een wonder dat we nog kunnen rijden, maar we moeten verder want er is in geen velden of wegen een garage te vinden. We kruipen richting de grens met Zuid-Afrika en rijden in totaal nog 240 km door naar het plaatsje Springbok. De volgende dag (zaterdag) gaan we naar de garage waar we horen dat de bladveer uit Kaapstad moet komen, deze maandag pas besteld kan worden en dat deze dan nog gemaakt moet worden. Maandag wordt de veer besteld en die zou dan dinsdag in Springbok kunnen zijn. Echter de veren breken tijdens het productieproces en moeten opnieuw worden geproduceerd en komen nu hopelijk woensdag aan, waarna we door kunnen naar Kaapstad. Dat zijn geen opschieters nie.